Bepaalt u uw taalniveau

Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen

A0 – Echte beginneling:

u hebt nooit de doeltaal geleerd, slechts een tiental woorden zijn u bekend.

A1 – Valse beginneling:

u kent tussen 50 en 100 woorden in de doeltaal. U gebruikt stereotiepe zinnen zoals “hoe laat is het?”

A2 – Lower intermediate:

u kunt een klein gesprek voeren (begrijpen en spreken) met eenvoudige zinnen over bekende onderwerpen, dikwijls in de tegenwoordige tijd.

B1 – Intermediate:

u kunt een gesprek voeren met complexe zinnen (met bijzinnen) in de tegenwoordige tijd, de verleden tijd en de toekomstige tijd. U begrijpt complete teksten over een bekend onderwerp (goede passieve kennis). U schrijft langere zinnen met bepalingen. De spraakkunst is nog benaderend. Er is een gebrek aan woordenschat in sommige domeinen van het dagelijkse leven.

B2 – Upper Intermediate:

u hebt een professioneel niveau, waarmee u een onderneming kunt voorstellen, moeilijke vragen kunt beantwoorden en simpele onderhandelingen kunt voeren. U hebt een goede mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid. U beheerst globaal de spraakkunst maar niet alle regels worden spontaan gebruikt. U hebt moeilijkheden met idiomen en een gebrek aan precieze woordenschat.

C1 – Gevorderde:

u hebt een goede taalbeheersing. De grammatica is gewoonlijk actief bekend. U kunt onderhandelen en moeilijke situaties beheersen. U hebt nog een gebrek aan zeer precieze woordenschat en idiomen. De doeltaal klinkt nog niet compleet zoals een moedertaal.

C2 – Zeer gevorderde:

u hebt een zeer goede taalbeheersing, die tweetaligheid benadert. De zeer nauwkeurige woordenschat en idiomen om helemaal spontaan te communiceren en een metaforische taal te gebruiken, ontbreken nog.